Schiedam heeft ongeveer honderdvijftig jaar joods leven gekend, compleet met een officiële joodse gemeente en een synagoge. Dat is echter niet tot grote bloei gekomen en nooit waren er meer dan honderd mensen die de synagoge bezochten.
De eerste joden komen in 1786, als de vroedschap positief reageert op een verzoek van Haagse parnassijns (joodse, kerkelijke bestuurders) om joden in Schiedam te laten wonen. Kort daarna, op 22 december 1787 staat de vroedschap toe dat joden hun doden mogen begraven op een stukje grond buiten de stad, vlak bij de ruïne van het Huis te Riviere en daar vindt in 1790 de eerste graflegging plaats. Omstreeks 1829 is men wettelijk verplicht overledenen buiten de stad te begraven en er wordt vlak naast de joodse een begraafplaats voor alle niet-joodse Schiedammers aangelegd. Dat duurt tot 1851, dan krijgen de Katholieken een eigen begraafplaats aan de Vlaardingerdijk - die bestaat nog maar er wordt nu niet meer begraven - en in 1930 werd de huidige Algemene Begraafplaats in gebruik genomen. Die kent dan drie afdelingen: een voor protestanten, voor oud-katholieken en voor Israëlieten, zoals men ze dan noemt. De eerste algemene begraafplaats op het Emmaplein wordt dan niet meer gebruikt en kort na de oorlog geruimd.
|
Synagoge
In 1797 hebben de joden een klein leerhuis in een pand aan het Broersveld.
In 1826 komt men voor godsdienstoefeningen bij elkaar in een bovenlokaal van de voormalige hoofdwacht van Schiedam, dan politiebureau, op de hoek van de Grote Markt en de Hoogstraat. Dat pand wordt in 1859 afgebroken en op de plek verrijst het huidige pand. In 1858 koopt de joodse gemeente het voormalig Spin- en Weefinstituut in de steeg genaamd Achter de Teerstoof. Dat wordt geamoveerd en op die plek verrijst een synagoge. Het daarvoor benodigde geld wordt (waarschijnlijk moeizaam) bijeengebracht want vele joden van buiten Schiedam geven financiële steun. Ook tal van niet-joodse Schiedammers - Hervormden, Katholieken, Oud-Katholieken, Lutheranen - dragen geld bij.
|
Op 11 maart 1859 wordt de nieuwe synagoge feestelijk ingewijd door de opperrabbijn van Den Haag, B.H. Berenstein. Voorzanger is L. Schnitzler uit Rotterdam. De Israëlitische gemeente heeft een nu een eigen leerhuis. Het godsdienstonderwijs wordt lange tijd aan de jeugd onderwezen door de heren Herschel en Keizer. In maart 1884 wordt het 25-jarig bestaan van de synagoge feestelijk gevierd. Ter gelegenheid daarvan schenkt de weduwe Levi een 'mantel voor de Heilige Wetsrol' d.i. voor de Torah die de vijf boeken van Mozes bevat. Aan het eind van de 19e en begin van de 20e eeuw loopt de 'kehille', de joodse gemeente, sterk terug. Tot 1910 is er nog regelmatig 'minjan', dat wil zeggen, zijn er minstens tien religieus volwassen mannen die de diensten bijwonen maar daarna wordt dat minder en tenslotte lukt het helemaal niet meer om dat aantal 'sjoelgangers' bijeen te krijgen. Het gevolg is dat in 1915 de synagoge definitief wordt opgeheven en het gebouw verkocht.
Omvang van de joodse gemeente
Wonen er in 1869 nog 123 joden in Schiedam, het worden er steeds minder en dat zet zich door, ondanks de inspanningen van de joodse onderwijzeres, mejuffrouw Hausdorf, die in de eerste wereldoorlog nog aan de joodse gemeente is verbonden. In 1930 zijn er nog maar 74 joden in Schiedam op een totaal van ruim zesenvijftigduizend Schiedammers. In 1948 wordt de joodse gemeente van Schiedam opgeheven. Kerkelijk meelevende joden moeten zich dan bij de Rotterdamse gemeente aansluiten.
De voormalige synagoge wordt tenslotte gebruikt als wijnpakhuis en uiteindelijk in 1987 gesloopt om plaats te maken voor nieuwbouw in de straat die nog steeds Achter de Teerstoof heet.
De joodse begraafplaats
De joodse begraafplaats op het Emmaplein, Beth Chajim - Huis der Levenden, is dan al verdwenen. Die wordt sedert het eind van de dertiger jaren van deze eeuw niet meer gebruikt. De laatste Schiedamse joden die er begraven worden zijn Levie Mozes van Trommel, op 13 juli 1936, en Eva de Zoete op 3 oktober in 1938. De eeuwige rustplaatsen, (een joods graf mag in principe nooit gestoord worden) moeten echter wijken voor de aanleg van de Huis te Riviereweg. Het verkeer eist zijn tol.
Tussen de gemeente Schiedam en het Opperrabinaat wordt een uitvoerige correspondentie gevoerd tot op 18 juli 1961. Opperrabbijn L. Vorst schrijft geen bezwaar te hebben tegen het ruimen van de joodse begraafplaats in Schiedam. Er worden veertien punten in een "Instructie voor de opgravingen op de Israëlitische Begraafplaats" opgesteld. Onder leiding en toezicht van een door het rabbinaat aangewezen opzichter wordt het werk tenslotte in 1962 uitgevoerd.
Onbevoegden worden niet toegelaten en alle personen die zich op de begraafplaats bevinden moeten een hoofdbedekking dragen. Alle stoffelijke resten van 143 gestorvenen worden volgens de joodse regels opgegraven en in ongeveer 25 kisten gelegd. Samen met 15 grafstenen worden ze overgebracht naar de keurig onderhouden joodse begraafplaats aan het Toepad in Rotterdam. Daar rusten ze nog.
Vanaf 1830 is bekend wie er op de oude joodse begraafplaats werden begraven. Van vóór die tijd is dat niet het geval want ze vielen (zeer waarschijnlijk) niet onder de controle van de gemeentelijke grafmaker. Wel is het aantal begravingen vanaf 1878 bekend (volgens de betreffende Gemeenteverslagen).