Historische Vereniging Schiedam | |
> Startpagina > De Geschiedenis van Schiedam |
meer... |
In de periode 1945-1948 werd de Grote Kerk van Schiedam gerestaureerd in nauwe samenwerking met de Rijksdienst voor Monumentenzorg. Tijdens de werkzaamheden werd een zeer belangrijke ontdekking gedaan toen onder de vloer de resten werden gevonden van het eerste kerkje uit de 13e eeuw. Een tweede vondst, zeker zo belangrijk, betrof de fundamenten van de grafkapel en het gemetselde graf van Liduina. Deze ontdekking bevestigde wat in het boek van Johannes Brugman uit 1498 staat, (overigens het eerste in Schiedam gedrukte boekwerk, een incunabel), dat Liduina werd begraven aan de zuidzijde van het Sint Janskerkhof in een groeve die door metselaars was overwelfd.
Ook in Schiedam was, zoals overal in het toenmalige Nederland, tot het begin van de zeventiende eeuw het Rooms-Katholieke geloof het enige. Tot Maarten Luther zijn acties begon, volgelingen kreeg en zijn leer met de Reformatie vaste grond in deze stad begon te krijgen. In 1557 (wellicht eerder) waren er ook hier ter stede geestelijken die de Nije Leer (de hervorming) gingen aanhangen.
Nadat in de laatste dagen van juli 1572 de geuzensoldaten de stad Schiedam bezet hadden, vond de beslissende krachtmeting plaats tussen de tot dan toe officiële oude religie en de aanhangers van de gereformeerde. Een grondige beeldenstorm richtte zware verwoestingen aan in de St. Janskerk en een paar maanden later moesten ook de verschillende kloosters en godshuizen het ontgelden. Tenslotte ging de St. Janskerk over in de handen van de Reformatie en werd de Grote Kerk.
Slechts een zeer kleine groep was begin 17e eeuw katholiek; van de eens alle inwoners van Schiedam omvattende katholieke gemeente van de heilige Johannes de Doper.
De grote massa der burgerij bevond zich in het niemandsland tussen openlijk katholicisme en openlijk zich aansluiten bij de reformatie.
Er was enig contact tussen priesters in Delft en katholieke inwoners van Schiedam. En in 1616 vroeg Annetgen Ariëënsdr. van der Burch-van Smalevelt de Dominicanen voor de missie in Schiedam. Degenen die het katholieke geloof trouw bleven konden slechts 'ondergronds' voortbestaan. Vanaf het eind van de zeventiende eeuw kreeg deze groep een schuilkerk, gelegen tussen de Dam en de Korte Haven.
Wanneer wij de gegevens overzien, die ons bekend zijn over de verhouding tussen de stadsregering van Schiedam en de katholieken, dan komen ongeveer dezelfde trekken naar voren, die overal in de Republiek opvallen. De regenten waren te verdraagzaam om de katholieken te dwingen protestant te worden; ze waren niet verdraagzaam genoeg om aan hen gelijke rechten toe te kennen als aan de gereformeerden.
Ook te Schiedam moesten de katholieken voor de tolerantie de nodige bedragen opbrengen, maar daarna konden zij, behalve tijdens crisisperioden, in betrekkelijke rust leven, mits zij zich niet al te openlijk vertoonden en zich niet met bekeringswerk of het houden van schooltjes bezighielden. Zo was een katholieke minderheid in Schiedam in staat zich te handhaven, totdat de opkomende jeneverindustrie een groot aantal katholieke arbeiders naar de stad lokte.
Wanneer Kethel tot zelfstandige statie werd verheven is niet zo duidelijk; sommigen noemen hiervoor het jaartal 1083. In 1262 wordt de Kethelse statie echter als zodanig genoemd.
Rond 1248 was er een zaalkerk op de plaats waar zich thans de hervormde kerk in het centrum van Kethel bevindt. In 1591 blijkt dit kerkgebouw in het bezit van de calvinisten te zijn.
De Kethelse katholieke geloofsgemeenschap zag zich gedwongen bijeen te komen in een ruimte die aan de buitenkant niet als kerk herkenbaar was. Ze vond voor haar samenkomsten in Noord-Kethel, op de hoek van de Delfweg (nu Kerkweg) en de latere Joppelaan, een nieuw onderdak op een boerderij. En op 5 mei 1890 werd het nieuwe kerkgebouw tegenover de oude kerk aan de andere kant van de Kerkweg ingewijd.
Schiedam heeft ongeveer honderd vijftig jaar joods leven gekend, compleet met een officiële joodse gemeente en een synagoge. Dat is echter niet tot grote bloei gekomen en nooit waren er meer dan honderd mensen die de synagoge bezochten.
De eerste joden komen in 1786, als de vroedschap positief reageert op een verzoek van Haagse parnassijns (joodse, kerkelijke bestuurders) om joden in Schiedam te laten wonen.
Aan het eind van de 19e en begin van de 20e eeuw loopt de 'kehille', de joodse gemeente, sterk terug. Tot 1910 is er nog regelmatig 'minjan', dat wil zeggen, zijn er minstens tien religieus volwassen mannen die de diensten bijwonen maar daarna wordt dat minder en tenslotte lukt het helemaal niet meer om dat aantal 'sjoelgangers' bijeen te krijgen. Het gevolg is dat in 1915 de synagoge definitief wordt opgeheven en het gebouw verkocht.
> Startpagina > De Geschiedenis van Schiedam |