Historische Vereniging Schiedam | |
> Startpagina > De Geschiedenis van Schiedam > Stedelijke ontwikkeling > Monumentale gebouwen |
Voor de kennis van onze stadsgeschiedenis is vooral het in 1974 rond de ruïne kasteel Huis te Riviere uitgevoerde onderzoek heel belangrijk. Aan de hand van historische informatie en de opgravingen is inzicht verkregen in de plattegronden van het kasteel en de diverse bouwfasen. De bouw is op z'n vroegst begonnen in 1269 Deze bouwfase kan slechts hebben geduurd tot plm 1277. Voor de hand liggend is dat men is begonnen met de omwalling. De fundering van de donjon moet zijn gebouwd gelijk met de omwalling en voor de grachtaanleg. In 1276 zijn omwalling en gracht gereed en zijn er een aantal gebouwen. Genoemd wordt de kapel die in een van de gebouwen is gesitueerd. Bij de opgravingen zijn ook vele sporen van bewoning aangetroffen. Bij de vroegere hoektorens materiaal uit de periode 1270 - 1350 In de zuid- en oostgracht uit de periode 1305 - 1355 en in de west- en noordgracht materiaal uit de periode 1355 - 1574. Over de opgravingen bij Huis te Riviere is in 1975 uitvoerig gepubliceerd door dhr. C. Hoek in het Tijdschrift Holland.
foto: F. Rosman, 2004 |
De ruïne van Huis te Riviere 1) aan de Broersvest behoort tot het zeer weinige dat van de Nederlandse kastelen van voor 1300 overbleef. Na de grafelijke residentie in 's-Gravenhage was het de tweede burcht van Holland. Uit opgravingen en oude tekeningen is gebleken dat het complex ten tijde van de verwoesting bestond uit een door grachten omgeven onregelmatig vierkant met op de hoeken vierkante torens die ongeveer anderhalve meter buiten de walmuur uitsprongen. De toren op de zuid-westhoek was uitwendig bijna zes meter in het vierkant, het opgaand metselwerk een meter en twintig centimeter dik. In de noordwesten was de vrijstaande donjon uitwendig twaalf bij twaalf meter. De muren van het keldergedeelte waren drie meter dik. Tegen de zuidmuur bevonden zich de woonruimten en mogelijk ook tegen de muur aan de oostzijde. Het westfront bestond uit een 48 meter lange walmuur. De oost en westwalmuur liepen niet evenwijdig: aan de zuidzijde was de maat uitwendig ongeveer 55 meter en aan de noordzijde circa 49 meter. De verwoesting moet in 1575 door 'Staatse' troepen en de Schiedammers zelf zijn uitgevoerd uit vrees dat de Spanjaarden bij een beleg het oude kasteel als steunpunt zouden gebruiken.
De totstandkoming van het kasteel en de stadstatus van Schiedam in de jaren daarna kunnen worden gezien als een fase in de verstedelijking van het gebied Holland. Een ontwikkeling die in het zuiden - onder andere in Henegouwen en Vlaanderen - al eerder had plaatsgevonden. In de twaalfde eeuw hadden in het gebied belangrijke inpolderingwerkzaamheden plaatsgevonden omdat een groot deel van het gebied ten zuiden van de Dam beheerst werd door het water. Zo zijn de Lange Haven en Buitenhaven ontstaan uit geulen die door de grienden naar het water van de Maas liepen. In de winter van 1163-1164 werd het Maasmondgebied getroffen door een grote overstroming. Daarna zijn er nieuwe bedijkingen gemaakt en is westelijk van de Schie, ter hoogte van wat later de Oude Dijk wordt genoemd, de polder Nieuwland aangelegd. Verder ontstonden rond het jaar 1200 de polders Nieuw-Mathenesse, Frankenland en Riviere. Ook het gebied ten oosten van de Schie werd bedijkt. Het gebied viel sedert 1203 - na de dood van Graaf Dirk VII - onder het bestuur van diens broer Graaf Willem I van Holland. Na diens overlijden in 1222 werd hij opgevolgd door zijn twaalfjarige zoon Graaf Floris IV van Holland die later huwt met Machteld van Brabant. Uit dit huwelijk worden drie kinderen geboren, Willem, Aleida 2) en Floris.
Aleida, geboren omstreeks 1230, gaat een belangrijke rol spelen in de geschiedenis van Schiedam en zij is degene die het kasteel 'Thuus ter Riviere' laat bouwen.
Aleida's moeder, Machteld van Brabant was een vrouw met een warme belangstelling voor religieuze zaken. In 's-Gravenzande stichtte zij een kerk, een bagijnhof en waarschijnlijk ook een gasthuis. Dochter Aleida had dezelfde belangstelling, evenals broer Willem trouwens. Na de dood van Floris IV in 1234 werd deze Willem - onder voogdij - regerend graaf. In de geschiedenis is hij bekend geworden als 'Rooms-Koning Willem II'. Rooms-Koning is de titel die hij op 3 oktober 1247 met steun van kerkelijke zijde verwierf en aldus kon hij de Keizer van het Heilige Roomse Rijk (Duitsland) opvolgen. Hij werd als kandidaat naar voren geschoven door een coalitie van Brabant, Gelre, Luik en Loon, nadat de paus Keizer Frederik II had afgezet en geëxcommuniceerd. Uit een en ander blijkt dat Willem II onder de edelen een belangrijke plaats innam. Onder zijn regering valt ook het ambacht Riviere. Het oorspronkelijk gebied van Schiedam, 'Nuwer Scie', was in feite een zeer bescheiden territorium, ingepolderd door de edelman Dirk Bokel. Aleida, de zuster van Graaf Willem II van Holland, trouwt in 1246 met Jan van Avesnes, zoon van Bouchard van Avesnes, graaf van Henegouwen (1170-1244) en Margaretha van Vlaanderen (1202 - 1280). De aanleiding tot deze verbintenis is een conflict rond het erfrecht. Jan van Avesnes was de oudste zoon uit het eerste huwelijk van Bouchard - tweede zoon van Jacob van Avesnes - met Margaretha, de tweede dochter van Boudewijn IX (1171-1205). Laatstgenoemde erft in 1194 Vlaanderen en in 1195 Henegouwen. Margaretha's zuster, Gravin Johanna, sterft in 1244 kinderloos met als gevolg dat Margaretha gravin van Vlaanderen en Henegouwen wordt en haar nakomelingen aanspraak op deze graafschappen krijgen. De oorzaak van de twist is gelegen in het feit dat alleen de kinderen uit het tweede huwelijk van Margaretha met Willem II van Dampierre als wettig worden beschouwd en niet die uit het eerste huwelijk omdat dit nietig was verklaard. Het gevolg is een strijd om de erfgerechtigdheid tussen de Avesnes en de Dampierres. Deze strijd werd door arbitrage beslist. Onder leiding van Lodewijk IX van Frankrijk wordt in 1246 de erfgerechtigdheid van Vlaanderen aan de Dampierres en die van Henegouwen aan de van Avesnes toegewezen. Deze uitspraak aanvaarden de Avesnes niet. Jan eist als oudste zoon ook Rijks-Vlaanderen en Zeeland 'bewester Schelde' op. Om die aanspraken gerealiseerd te krijgen zoekt hij steun bij de Hertog van Brabant, de Graaf van Gelre alsmede bij Willem II van Holland. Zo leidt het huwelijk van Willem's zuster Aleida met Jan van Avesnes dat in september 1246 wordt gesloten, tot een Hollands, Brabants en Henegouwse coalitie. Dit huwelijk heeft grote consequenties voor het graafschap Holland omdat het direct werd betrokken in het conflict tussen de Avesnes en de Dampierres. Overigens was het arrangeren van huwelijken om allianties te sluiten of het nakomen van verdragen te verzekeren in die tijd een gangbare praktijk. Maar, al is dit huwelijk gebaseerd op politiek, er is toch ook plaats voor romantiek. Melis Stoke zegt dat Jan van Avesnes Van zijn vrouwe 'altoos trouwe' ondervond en haar 'ghelyc sijns selve live minnede'. Uit het gelukkig huwelijk van tien jaar werden zes zonen en een dochter geboren.
Op 28 januari 1256 overlijdt Graaf Willem II van Holland tijdens een expeditie tegen de opstandige West-Friezen en Floris V is zijn opvolger. De jonge graaf is dan pas anderhalf jaar en krijgt Willems broer Floris als voogd. Tot de nalatenschap van zijn broer behoort ook een conflict met Vlaanderen inzake de door hen verlangde erkenning van de leenheerschappij over Zeeland. Floris sluit in oktober 1256 vrede met Vlaanderen waarin hij de Vlaamse aanspraken erkent. Daarbij kwam een einde aan het verdrag van 1167 waarbij was geregeld dat Vlaanderen en Holland gezamenlijk Zeeland 'bewester Schelde' bestuurden. De nieuwe regeling hield in dat dit territorium door Floris de Voogd als vazal van Vlaanderen zou worden bestuurd. Kort na de verdragssluiting geeft hij Zeeland een keur en daarmee een semi-autonome positie. De voogdij door Floris de Voogd duurt overigens niet lang want deze overlijdt in 1258 en dan wordt Aleida van Avesnes belast met de voogdij over graaf Floris V. Aleida's echtgenoot is intussen, op kerstavond 1257, overleden. De gebeurtenissen hebben tot gevolg dat Vrouwe Aleida in 1258 van Henegouwen naar Holland verhuist. Zij vestigt zich daarop in het ambacht Riviere om zich alzo daadwerkelijk bezig te kunnen houden met de opvoeding van de jonge graaf. Melis Stoke zegt daarover dat Aleida hem liet: 'Walsch en Diets leren wel'. Daaruit is te vernemen dat Floris, in Aleida's gezin tweetalig werd opgevoed. Vlakbij de nederzetting aan de 'nieuwe dam', die kort voor haar komst in de Schie was gelegd. De reden dat zij dit gebied tot haar verblijfplaats koos, zal zijn gelegen in het feit dat het grafelijk domein op de oostoever van de Schie met inbegrip van een deel van de dam tot haar bruidsschat behoorde. Uit de energieke aanpak met betrekking tot de ontwikkeling van het gebied - zoals die blijkt uit haar daden na die vestiging - zien we dat een zekere ambitie haar kennelijk niet vreemd is. Zij koopt het poldertje van Dirk Bokel, daartegenover stoot zij een poldertje aan de Rottemond af. In de monding van de Schie en omgeving ziet zij goede perspectieven voor vergroting van haar machtspositie. Merwe (Maas) en Schie vormen een kruispunt van waterwegen, knooppunt van handel en transport. Vestigingspunt voor scheepsreparateurs. Enerzijds is de monding een toegangspoort tot het er achter gelegen gebied Holland, anderzijds geeft de geografische positie een goed uitgangspunt voor het vergroten van invloed in het door de van Avesnes betwiste Zeeuwse gebied. Aleida ziet het strategisch belang van deze plek in. Zij laat er een kasteel bouwen en geeft aanzetten voor verdere ontwikkeling van Schiedam.
De bouw van het kasteel moet omstreeks 1269 zijn aangevangen nadat Aleida voor de tweede maal naar Schiedam kwam. Ze was namelijk in 1263 uit Schiedam verdreven. De oorzaak zou zijn, Melis Stoke meldt het, dat de edelen het een schande vonden door een vrouw te worden geregeerd. Zo ontstonden er twee kampen, een van voor- en een van tegenstanders. Aleida week in ieder geval uit naar Zeeland alwaar ze kennelijk veel medestanders kon verwachten. Haar tegenstanders uit het Hollandse kamp wendden zich om steun tot haar neef, Otto II van Gelre. Dat leidt tot oorlogshandelingen. In een gevecht bij Reimerswaal op 22 januari 1263 wordt Aleida's leger verslagen. Haar huwelijksgoederen worden door Otto II in beslag genomen en tot Floris V in 1266 meerderjarig wordt, voert Otto het bewind over Holland. In 1267 overlijdt Aleida's moeder (en grootmoeder van Floris V), Machteld van Brabant. Een jaar later, in 1268 wordt in Brugge een verdrag gesloten waarbij Floris V als leenheer wordt erkend. Aleida bedingt daarbij dat haar zoon Floris een gedeelte van haar bezittingen in leen zou krijgen, terwijl zij levenslang daarvan het vruchtgebruik zou genieten. Het betreft het gerecht en het huis te 'Nuwer Scie'. Floris V vestigt zich daarna op het grafelijk slot in Die Haghe, in de kern van wat nu het Binnenhof is. In 1273 ontvangt Schiedam van Aleida tolvrijheid in geheel Holland. In 1275 verleent Aleida aan 'onse poiteren ende inwoenlingen in die nyewe stede bij thuus van Rivier' stadsrecht. Dat blijkt een belangrijke impuls te zijn voor de verdere ontwikkeling van de stad. Het bestuur van de stad wordt gevormd door een baljuw, zeven schepenen en een onbepaald aantal raden of raadslieden. Aleida heeft reeds in 1262 een kerk gesticht en vanaf 1270 worden er jaar- en weekmarkten gehouden. Ook neemt ze in 1276 het initiatief tot de instelling en bouw van een gasthuis.
Geleidelijk groeide de invloed van de Avesnes. Floris van Avesnes verwerft belangrijke bezittingen in Zeeland en van zijn broers Jan en Bouchard krijgt hij goederen in Holland in leen. Op 31 mei 1272 wordt door Floris V - ongetwijfeld onder invloed van zijn tante - het bewind over Zeeland aan zijn neef Floris overgedragen. Op 20 november 1276 geeft Dirk van Teilingen, baljuw van Noord-Holland, zijn versterkt huis te Warmond in leen. De machtspositie die Floris van Avesnes zich opbouwt wordt van lieverlee een bedreiging voor Graaf Floris V en het komt dan ook in 1277 tot een uitbarsting. De familie van Avesnes, Vrouwe Aleida incluis, wordt het land uitgezet. Floris V verzoent zich in 1281 weliswaar met de Henegouwse familie maar hun politieke invloed was voor dat moment ten einde. Aleida overlijdt in 1284 en wordt in Valenciennes, hoofdstad van Henegouwen, bij haar man begraven. De graven zijn er thans niet meer, maar de grafstenen - zowel van Aleida als van Jan van Avesnes - zijn in het Musée des Beaux Arts in Valenciennes. Vrouwe Aleida's leven overziend dringt zich het beeld op van een kordate vrouw. Tact schijnt overigens niet haar sterkste kant te zijn geweest. Zij komt naar voren als een persoonlijkheid met uitgesproken loyaliteiten. Enerzijds was er de verbondenheid met de familie aan de Henegouwse kant, anderzijds met het Hollandse gravenhuis. Dit bracht de nodige conflictsituaties met zich, aldus concludeert Frits van Oostrom in Maerlants wereld. Daarnaast was er ook het feit dat zij als jonge vrouw in het door mannen gedomineerd politiek krachtenveld moest opereren, hetgeen zeker niet eenvoudig zal zijn geweest. Al had ze dan zelf geen titel binnen de Hollandse- of Henegouwse gravendynastieën, van haar belangrijke positie was zij zich zeker bewust. Vangt zij immers niet in 1275 de oorkonde van het stadsrecht voor Schiedam aan met de woorden 'Alijdt, zuster van wijlen de roemruchte heer Willem, Rooms Koning, edele vrouwe van wijlen heer Jans van Advennis'..... Vrouwe Aleida heeft met succes haar invloed aangewend om ruimte te scheppen voor de nakomelingen uit haar huwelijk met Jan van Avesnes. We zien Gwijde later optreden als bisschop van Utrecht, Willem als bisschop van Kamerijk en Bouchard als bisschop van Metz. Aleida's zoon Floris volgt haar op als 'heer van Schiedam'. Hij overlijdt in 1297 en wordt in die kwaliteit opgevolgd door zijn broer Jan II, graaf van Henegouwen. Als oudste zoon van Jan van Avesnes en Aleida heeft hij in 1280 bij het overlijden van zijn grootmoeder Margaretha het graafschap Henegouwen geërfd. Zijn moeder, Vrouwe Aleida, is door het gegeven dat haar man Jan van Avesnes reeds in 1257 was overleden de titel Gravin van Henegouwen ontgaan. In Holland was zij als vrouw niet erfgerechtigd. In lijn was haar oudste zoon Jan na de erfgenamen van Floris V, van Holland de - eerste - naaste mannelijke bloedverwant in deze familietak, zodat hij hierdoor ook erfrechten had op het graafschap Holland. In 1299 leidt dit er toe dat Jan II na het overlijden van de laatste graaf uit het Hollandse Huis, ook graaf van Holland wordt. Na hem woont er geen nieuwe Avesnes meer als 'heer van Schiedam' op het kasteel en het wordt er een aantal jaren stil. Zo niet in Schiedam want het blijft een strategisch punt aan de rivier. Zo is de stad ter voorbereiding van de oorlog met Vlaanderen onder de regering van Jan II, verzamelpunt van de schepen van de grafelijke vloot. In mei 1303 wordt ook de wapenstilstand met Vlaanderen in Schiedam gesloten.
In 1339 verkoopt Graaf Willem IV, achterkleinzoon van Aleida en kleinzoon van Jan II, het kasteel aan Dirc van Matenesse onder het voorbehoud dat het 'leenroerig' zou blijven aan de graaf. Van Dirc's vader is bekend dat deze woonde op de zogenaamde hofstede van Dirk Bokel uter Nesse, die ten oosten van Riviere gelegen was. Als Dirc van Matenesse in 1345 overlijdt, koopt zijn broer Daniël het als erfleen.
Met het overlijden van graaf Jan I van Holland, zoon van Floris V, sterft het Hollandse huis uit. Jan van Avesnes van Henegouwen, de oudste zoon van vrouwe Aleida, erft daarop, zoals wij hiervoor al zagen, het graafschap Holland. Het bestuur van diens opvolgers Willem III en Willem IV wekt veel verzet en de Hoekse en Kabeljauwse twisten ontstaan. Deze beginnen rond 1350 en duren tot het einde van de vijftiende eeuw. Het begin ligt na de dood van Willem IV. Dan wordt er een successiestrijd gevoerd tussen diens zuster Margaretha en diens zoon Willem V. Verder speelt de strijd tussen de adellijke geslachten, gelegen in veten die uitgevochten werden, een rol. De inzet was vaak het verkrijgen van profijtelijke betrekkingen in het bestuur of aan het hof. Op 4 juli 1351 vindt in de Maasmond een gevecht plaats tussen de Hoekse vloot van gravin Margaretha en de Kabeljauwse vloot van graaf Willem. Willem wordt overwinnaar en de Kabeljauwen vallen vervolgens de burchten van de Hoekse edelen aan. Vanuit het Kabeljauwse Delft trekt men op om met de kasteelheren af te rekenen. In de omgeving worden in 1351 de kastelen Hodenpijl en Polderenburg verwoest, terwijl ook Huis te Riviere ernstige schade oploopt. Daniël van Matenesse verbeurt het omdat hij de partij koos van Margaretha en tegen Willem V is. In 1355 krijgt hij zijn bezittingen weer terug en de toestemming van de graaf om het kasteel te herstellen. De kastelen Starrenburg en Spieringshoek worden in 1415 verwoest.
Intussen had Margaretha op 2 augustus 1346 Schiedam het recht verleend om 'eenen veste ende eene grafte te maicken omme onse poorte'. Aan de oostzijde werd tussen 1350 en 1360 de Corte Vest gegraven, later Broersvest geheten en in een halve cirkel rond de bestaande stadskern groef men de Lange Vest, later Noordvest en Vellevest genoemd. De aldus gevormde stadsplattegrond is sindsdien in hoofdvorm blijven bestaan (zie bijvoorbeeld de kaart van Schiedam van Jacob van Deventer). In 1385 komen de stadspoorten in de wallen met duidelijke wegen naar de havenmond, het Hoofd, Vlaardingen, Rotterdam, Kethel en Delft.
In 1376 laat Daniël van Mathenesse het kasteel na aan zijn zuster die gehuwd was met Kerstant van den Berge. Het kasteel blijft dan een leen van de familie Matenesse tot 1574. Uit het huwelijk van Daniel's zuster en Kerstant van den Berge wordt dochter Elisabeth geboren die huwt met Jan Vlaming, alias Van der Goude. Via dit huwelijk komt het huis aan hun zoon Wouter van de Goude. Nadat hij 'Riviere' en de erfenis van de Matenesse's verworven had, noemt hij zich Wouter van Matenesse. Van hem vererft het Huis te Riviere met regelmatige tussenpozen gedurende een periode van 250 jaar, negenmaal van vader op zoon, die steeds Adriaan, Wouter of Johan genaamd zijn. Ook van de familie van Matenesse komen we een aantal namen in de geschiedenis tegen. Zo wordt burchtheer Adriaan van Mathenesse in 1434 baljuw van Schiedam en Willem Simonszoon van Matenesse is van 1434 tot 1458 abt van het klooster te Egmond.
Schiedam kampt in het midden van de veertiende eeuw met het probleem van de verzanding van de Buitenhaven die feitelijk tot het gebied van Matenesse behoort. Om de concurrentie van Rotterdam het hoofd te bieden, koopt de stad in 1390 van de heer van Matenesse het Noort, een stuk grond dat door aanslibbing tegen de dijk van Nieuw-Matenesse is ontstaan. Dwars door dit gebeid wordt een nieuwe buitenhaven gegraven die het Noort in een oostelijk en westelijk deel splitst. Op het Westnoort ontstaat dan het Hoofd als het zuidelijkste punt van Schiedam. Hertog Albrecht van Beieren, sedert 1389 graaf van Holland, verleent in 1394 aan Schiedam de jurisdictie over de haven en over de 50 gaarden (5000 roeden of 50 hectare) verder in de Maas. De heer van Matenesse stond twee jaar later zijn recht op de haven aan de stad Schiedam af. Ook Delft wapent zich tegen de concurrentie van Rotterdam en krijgt van de ruwaard 4) Albrecht verlof tot het graven van een Schie-arm naar de Albrechtskolk. Zo ontstaat Delfshaven, toen de haven van Delft, thans een deel van Rotterdam. Intussen had Rotterdam zich door bevoorrechting van de graaf onbelemmerd kunnen uitbreiden en zich een beslissende voorsprong, als haven- en handelsstad, boven Delft en Schiedam weten op te bouwen. Toch blijft ook Schiedam in die tijd belangrijk, want het kan bijvoorbeeld in 1396 aan hertog Albrecht 25 schepen ter beschikking stellen voor zijn tocht tegen de Friezen. Het aandeel van Rotterdam bedroeg - ter vergelijking - 45 schepen.
Rond 1425 veranderde het karakter van de Hoekse en Kabeljauwse twisten. De centrale vraag werd of men vóór (Kabeljauws) of tegen (Hoeks) het Bourgondische Huis was. Niet alleen adellijke geslachten bestreden elkaar, ook de regerende geslachten in de steden kozen de ene dan wel de andere partij.
Een grafsteentje in de noordmuur van de Grote Kerk herinnert aan de strijd tussen de partijen. Jonker Frans van Brederode had het plan op St. Valentijnsavond in 1489 het Kabeljouwse Schiedam door een list te veroveren. De list mislukte en de aanval werd afgeslagen. Op het grafsteentje staat: " Int iaer ons Heere MCCCC en LXXXIX op sinte Valentynsdach wart doot ghescoeten Wybrant Jabobsz van Amsteldam Bit voor die siel".
De regerende Bourgondiërs hadden in de vijftiende eeuw de maatschappelijke structuur inmiddels zo weten te veranderen dat partijschappen in deze vorm geen zin meer hadden. Onder leiding van eerder genoemde Jonker Frans van Brederode en Jan van Naaldwijk vocht de Hoekse partij in een achterhoedegevecht nog voor diens maatschappelijk bestaan. In 1492 vielen de laatste wijkplaatsen Sluis en Gent. De rol van de Hoeken was uitgespeeld. Alhoewel, merkwaardigerwijs zouden vertegenwoordigers van de lagere adel opnieuw een belangrijke rol spelen in onze geschiedenis als zij, qua sociale komaf en met hun militaire bekwaamheden bij de grote Opstand onder de benaming 'geuzen' als bondgenoten van de Prins van Oranje weer te voorschijn komen.
Onder Karel V wordt één groot rijk nagestreefd waarin wat wij nu als Nederland en België kennen wordt verbonden met Spanje. De steden en 'standen' wensen echter hun verworven invloed op het beleid te behouden. Daarnaast doet de kerkhervorming zijn intree. Dat alles was tegen het ideaal van Karel V van: één rijk, één heerser, één (R.K.)geloof. Het gevolg was dat de tijden roeriger werden. Zowel godsdienstige als maatschappelijke motieven speelden daarbij een rol. Steeds scherper werden de 'plakkaten' 5) die Karel V tegen de nieuwe geloofsleer uitvaardigde. In 1565 werd een gezantschap onder leiding van Egmond naar koning Philips II - die inmiddels Karel V was opgevolgd - in Spanje gezonden met een drieledig verzoek: bijeenroeping van de Staten, verzachting van de plakkaten en meer invloed voor de Raad van State. Onder hen bevond zich Adriaan van Matenesse. Het antwoord van Philips was negatief. Dan, in 1566, sluiten een groot aantal edelen, op calvinistisch initiatief een verbond. Zij bieden landvoogdes Margaretha in Brussel een smeekschrift aan waarin wederom op verzachting van de plakkaten wordt aangedrongen. Het is bij die gelegenheid dat voor het eerste de scheldnaam Gueux (bedelaars) wordt gebezigd. Als erenaam - geuzen - wordt deze benaming vervolgens overgenomen. Werd aanvankelijk nog gezocht naar een zekere gematigdheid, de gebeurtenissen nemen verder hun loop. In Schiedam wordt pastoor Jacobsz Hueckenhorst er van verdacht de nieuwe leer te zijn toegedaan. Hetzelfde geldt voor de baljuw Salomon van der Houven. Laatstgenoemde wordt door de Hertog van Alva, die Margaretha intussen is opgevolgd als landvoogd, gevangen genomen en opgesloten in de Gevangenpoort in 's-Gravenhage omdat hij te slap tegen de 'ketters' was opgetreden. Hij ontsnapt echter uit gevangenschap en sluit zich aan bij de watergeuzen. In augustus 1566 breekt de Beeldenstorm uit en vallen er - zij het klaarblijkelijk op bescheiden schaal - beelden in de St Janskerk van Schiedam. De stadsregering treedt hier niet tegen op. In tegendeel, met toestemming van de vroedschap mag de hervormde prediker - Arent Fransz. in de St Janskerk prediken. De laatste pastoor, Hueckenhorst, vlucht trouwens later voor Alva en blijkt - volgens een brief uit 1580 aan Prins Willem - in de jaren daarna predikant bij de hervormden in de Betuwe te zijn. In 1567 loopt Schiedam echter - zonder dat daar geweld aan te pas is gekomen - weer in het gareel met het bewind van Alva. Vervolgens breekt in 1568 (slag bij Heiligerlee) de Tachtigjarige Oorlog uit. In 1572 wordt het in de omgeving van Schiedam weer buitengewoon onrustig. Op 1 april van dat jaar weet Willem van Lumey, 'grave van der Mark' met zijn bijbehorende bevelhebbers, waaronder twee Schiedamse scheepskapiteins: de eerder genoemden Salomon van der Houven en Jacob Antonisz., met zijn Watergeuzen Den Briel in te nemen. Graaf van Bossu, de stadhouder van Holland wordt vervolgens door Alva naar Den Briel gestuurd om de watergeuzen te verjagen. Zij schepen zich te Schiedam in voor de overtocht naar Voorne. De missie mislukt echter en enkele dagen later zitten de watergeuzen in Schiedam. Daar worden ze echter op 10 april 1572 weer uit verdreven door de Spanjaarden. Enkele maanden later keren de kansen weer. Graaf Lodewijk van Nassau neemt Bergen (Henegouwen) in en Alva dirigeert zijn troepen naar het zuiden. Op 23 juli vertrekken die uit deze contreien. Voor Lumey de kans om zich van Schiedam, Delft en Rotterdam te verzekeren. Schiedam krijgt de Watergeuzen binnen zijn wallen onder aanvoering van één der onderbevelhebbers van Lumey, Barthold Entens de Mentheda. Zij zijn ook in de St. Janskerk geweest en hebben daar alles, wat nog aan de rooms-katholieke eredienst deed denken kort en klein geslagen: altaren, heiligenbeelden, wijwaterbakken en dergelijke, alles werd grondig vernield. Het puin van dit alles bleef liggen.
Dan besluit de vroedschap - overeenkomstig de richtlijn van de Prins van Oranje - dat de hervormden in de kerk hun godsdienstoefeningen zullen houden en dat de rooms-katholieken daarvoor de kloosters mogen gebruiken. Echter, de St Janskerk is onbruikbaar vanwege het vele puin... Het duurt dan nog tot in de loop van 1573 voor de kerk in gebruik genomen kan worden. De kerkbestuurders wenden zich één en andermaal over deze zaak tot de Prins die de zaak ter afdoening in handen stelt van Jonker Adriaan van Mathenesse op het Huys te Riviere, 'mitsgaders van de Borgemeesteren van Schiedam'.
Prins Willem wijst zijn vriend Marnix van St.Aldegonde aan als militair commandant in deze regio, ook Schiedam valt onder zijn bevel. Oranje besluit de revolutie te legaliseren en op zijn aanzet vindt van 19 tot 23 juli 1572 te Dordrecht een bijeenkomst plaats tussen de steden die zich vóór de Prins van Oranje hadden verklaard. Marnix van St. Aldegonde, als vertegenwoordiger van de Prins heeft de leiding. Hoewel Schiedam, als negende stad van Holland tot de stemgerechtigde steden behoort, wordt de stad niet vermeld onder de aanwezigen, evenmin als Rotterdam. Vermoedelijk was het in het gebied van deze steden nog niet geheel veilig en konden daardoor geen afgevaardigden aanwezig zijn.
Schiedam nam, nadat ze zich vóór de Prins had verklaard, ook deel aan krijgshandelingen. Zo maakten zes schepen deel uit van de prinselijke vloot die in 1573 optrok tegen de Spaanse belegeraars van Haarlem. Van belang was ook de medewerking van Schiedam in 1574 om Leiden, dat door de Spanjaarden werd belegerd, te ontzetten. De stadsregering gaf daarvoor - op aandrang van Marnix - toestemming om de dijk langs de Maas door te steken, waardoor het hele gebied tot voorbij Leiden kon worden geïnundeerd en de geuzen met platboomde schuiten Leiden konden bereiken. De belegeraars moesten het toen opgeven.
De oorlogshandelingen laten hun sporen in Schiedam na. Om te voorkomen dat het kasteel Matenesse steunpunt zou kunnen worden voor heroverende Spaanse troepen, wordt het in 1575 door toedoen van de 'Staatse' troepen verwoest. Het kasteel brandt uit en de ommuring wordt omver gehaald. De familie van Matenesse is dan reeds uit Schiedam vertrokken.
In 1688 wordt de heerlijkheid Matenesse, inclusief de ruïne van het kasteel, eigendom van de stad Schiedam.
> Startpagina > De Geschiedenis van Schiedam > Stedelijke ontwikkeling > Monumentale gebouwen | |