logo Historische Vereniging Schiedam
> Startpagina > De Geschiedenis van Schiedam > Documenten > 1792: Nederlandsche stad- en dorpsbeschrijver Van Ollefen

Grootte


Schiedam is in zijn versten afstand, het nieuwwerk en hoofd hier mede onder gerekend, een half uur gaans, en omtrent half zo breed: oudtijds was de stad met muuren en wallen omgeven, en bij verscheide gelegenheden door de Graaven van Holland versterkt; ook was het hoofd en nieuwwerk door de hoofd- of vrouwe-poort van de stad afgezonderd.

De muuren, welke dezelven plachten te omringen, naar de gewoonten dier tijden met kleine ronde torens voorzien, zijn reeds lang afgebroken, zo dat men aan de Vlaardingsche en Rotterdamsche poorten slechts eenige geringen overblijfsels van dezelven kan beschouwen; de aarden wallen zijn ook ten eenenmaale geslecht, en nog in deze eeuw in aangenaame wandelplaatzen veranderd: van de stads poorten zullen wij onder de wereldlijke gebouwen straks nader gewag maaken.

De stad zelve is schoon en welgebouwd, men heeft in dezelve vrij aanzienlijke straaten en steegen; in de gemeenste heerscht eene netheid, die men in veele zelfs voornaame steden onze Republiek te vergeefs zoude zoeken: het nieuwwerk, het hoofd, en de stads vesten zijn eerst binnen kort aangebouwd, en pronken, (de eerste inzonderheid zo wel als de haven,) met een genoegzaam aantal aanzienlijke gebouwen: door de menigte steenen Koornmolens op haare vesten geplaatst, zoude de stad zig deftig en stout voordoen, werd dit niet ontluisterd door een' dikken nevel van rook, waarin zij zig, op zekere tijden van den dag, als geheel verbergt; deeze, door de branderijen veroorzaakt, dringt bijna door alles heen, en vertoont zig in de gedaante van een fijn zwart stof: hoe zeer dit voor een' vreemdeling lastig voorkome, zijn de inwooners hier aan zo gewoon, dat zij dit naauwlijks zouden bemerken, indien de zindelijke Schiedamse vrouwtjens hier over niet zo zeer klaagden; verder schijnt het voor de gezondheid geene nadeelige invloed te hebben; ziekten uit een rotachtige gesteldheid der lucht zijn hier zeer zeldzaam.

De toegangen tot de stad of voorsteden, zijn door de menigte varkenshokken, die binnen de stad geen plaats mogen hebben, voor al buiten de Overschiesche poort, niet zeer welriekend. Van de aanwas der stad, kan men uit de volgende berekening oordeelen: bij het opneemen der haardsteden in de jaare 1515 waren er 470: in 1632 werd zij in de verpondinglijsten begroot op 1504 huizen, en omtrent 8,000 inwooners, thans wordt het getal der huizen geschat op 1850 en der inwooneren op ruim 10,000: de grootste helft derzelven zijn de Hervormden Godsdienst toegedaan, terwijl de Roomsch Catholijken, Lutherschen en een zeer klein getal Jooden, die hier binnen kort ter inwooninge zijn toegelaaten, de andere helft uitmaaken.

Verklaringen:

Trefwoorden

Trefwoorden

> Startpagina > De Geschiedenis van Schiedam > Documenten > 1792: Nederlandsche stad- en dorpsbeschrijver Van Ollefen