Historische Vereniging Schiedam | |
> Startpagina > Historische Vereniging Schiedam > Het tijdschrift Scyedam > Overzicht van de opgenomen artikelen uit het blad 'Scyedam' |
door Wim Snikkers
oorspronkelijk gepubliceerd in 'Scyedam', 15e jaargang, nr. 2, mei 1989
Om geen valse verwachtingen te wekken: dit artikel gaat helemaal niet over wat er in die flessen zit maar enkel over de flessen zelf! Want in het kielzog van de groeiende jeneverexport in flessen kwamen er hier gedurende korte tijd veel glasfabrieken, waar veel mensen werkten en waar toch een vrij abrupt einde aan kwam. Hoewel de technische ontwikkeling bepalend is geweest voor de opkomst en weer verdwijnen, of liever gezegd de grote concentratie, van deze industrie, wordt op de techniek zelf niet ingegaan.
AI 3500 jaar geleden maakte men holle objecten van glas. Maar de kunst om glas vorm te geven aan het eind van een blaaspijp dateert van het begin van onze jaartelling. En dan is gedurende 2000 jaar deze blaaspijp een onmisbaar attribuut om glazen voorwerpen te maken. Tot aan het begin van de 19e eeuw werden flessen vrij geblazen. De ontwikkeling van de open mal uit een stuk had het al mogelijk gemaakt om het onderstuk van een fles al vorm te geven en de rest, als het materiaal nog zacht is, met gereedschap te vormen. Een stap verder was de ontwikkeling in 1821 van de scharnierende mal die het de handblazer mogelijk maakte tegelijk bodem en nek te vormen, waama de fles nog met de hand afgewerkt moest worden.
In Nederland wordt al in de 16e eeuw gesproken van glasfabriekjes in Amsterdam. In 1663 was daar aan de Rozengracht een fabriek waar 30 arbeiders werkten met 2 ovens, die per week voor f160 aan turf en hout verstookten. Rotterdam had in 1614 een 'glashuys', Delfshaven wordt in 1698 genoemd. In het algemeen hadden de bedrijfjes een kwijnend en relatief kort bestaan. Dikwijls kwamen ook, bij het aantreden van een nieuwe eigenaar, naamsveranderingen voor. Alleen het bedrijf in Delft, opgericht in 1713 door Theodatus de Vooys heeft het tot in onze eeuw uitgehouden, onder verschillende namen. Van 1748 tot 1899 was aan de Honingerdijk te Rotterdam de glasblazerij van J.F. Hoffmann. Vanaf omstreeks 1770 zijn er in Leerdam altijd één of meer glasfabrieken geweest. In dat jaar stichtten vier gebroeders Pelgrim er een flessenfabriek.
Door de opbloeiende jeneverexport nam de flessenfabricage toe. Omstreeks 1760 voorzag ook het buitenland gedeeltelijk in de behoefte. Brugge leverde sinds 1750 jaarlijks 400-500.000 flessen naar Amsterdam en Middelburg. Charleroi had een speciaal 'patent' voor 'bouteille de Hollande'. Maar na 1770 werd de import hoog belast en liep terug.
De glasfabrieken gingen zich meer specialiseren. AI naar gelang de onderscheiden grondstoffen in het'gemeng'kende men verschillende soorten glas. In de 'witglas fabrieken' maakte men het gewone glas waar bijvoorbeeld voedingsmiddelen in werden bewaard. 'Leerdam' en Regout werden bekend om zijn huishoudglas en serviezen waarbij de eerste zich ontwikkelde tot een zelfscheppend creatief centrum.
Regout maakte wat anderen al eens hadden bedacht. De fabrieken te Nieuw Buinen (die daar gevestigd waren vanwege de turf als brandstof bepaalden zich voomamelijk tot kogelflesjes, medicijnflesjes en ander klein spul, het 'pingelwerk'.
Maar vroeger kwamen de meeste flessen van de zwartglasfabrieken. De donker groene kieur van het glas werd veroorzaakt door een overmaat aan ijzer en andere onzuiverheden. Jenever werd verzonden in kelderflessen, vierkante flessen naar onder toe taps toelopend.
Door de vorm zaten zij klemvast in de kelders (kistjes) en waren makkelijk 'lossend' bij het uithalen. Hoewel er boze tongen waren die beweerden dat deze vorm de indruk gaf van een grotere inhoud. Jenever was het enige gedistilleerd met een wereldmarkt met een eigen type fles. Ook buitenlandse fabrieken gebruikten deze fles. De kelderfles heeft het uitgehouden tot de introductie van de lopende banden. Vanaf de eeuwwisseling is jenever op de wereldmarkt steeds meer door whisky en andere dranken verdrongen.
Langzamerhand kwamen er toch meer veranderingen. Tussen 1820-1860 werd een methode ontwikkeld en weer verbeterd om glas te persen. In 1889 kwam Ashley met een semi-automatische flessenmachine, gebaseerd op blazen met perslucht. Maar de uitvinding in 1856 van de regeneratiefoven door Siemens met veel lagere fabricagekosten stelde de bestaande bedrijven voor de keus te moderniseren of achter te raken. Tussen 1870-1900 zien we dan ook veel bedrijven verdwijnen of combineren.
In 1880 tellen we 13 flessenfabrieken nl. Leerdam (2), Rotterdam (2) en ook te Kralingsche Veer, Nieuwerkerk a.d. IJssel, Schiedam, Zwijndrecht, Loenen, Vuren, Culemborg, Capelle a.d. lJssel en Delft. Deze hadden samen vermoedelijk 800- 1000 man in dienst en maakten 20-30 miljoen flessen per jaar. Tussen 1900-1913 zien we een echte grootindustrie ontstaan en weer kleine fabrieken verdwijnen.
Zoals te Vuren, Gorinchem, Loenen en één van de Leerdamse fabrieken die werden vervangen door een fabriek te Vlaardingen (Wilhelminahaven) en die zich dan ook de Verenigde Glasfabrieken noemde.
De export nam enorm toe. Van 4,4 miljoen kg in 1902 tot een hoogtepunt van 14 miljoen in 1907 en dan weer afnemend tot 9,15 miljoen kg in 1912. De afname van de export hield verband met het steeds groter beslag dat de distillateurs op de fiessenproduktie legden en door de produktiebeperking in een intemationaal verbond. Want inmiddels had zich een ontwikkeling voorgedaan die, voor het eerst sinds 2000 jaar, het werk van de glasblazer overbodig maakte en weer tot een grotere concentratie van de fabrieken noopte. Maar eerst gaan we in Schiedam kijken.
Een klein berichtje in de 'Schiedamse Courant' van 14 augustus 1854: 'Wij vememen dat de opbouw der Glasblazerij van de heeren Jacob Sirks & Co., in de aangrenzende gemeente Mathenesse, reeds zo ver gevorderd is, dat hij kan geacht worden weldra voltooid te zullen zijn.'
Dit is de eerste melding van een glasfabriek hier ter stede, Buitenhavenweg 122, want de aangrenzende gemeente Oud- en Nieuw Mathenesse werd op 1 januari 1868 bij Schiedam gevoegd. De vennoten waren de heren H.C. Sirks, L. Sicherman en F.M. van Deventer. Later werd A.M.F. van Deventer directeur en de naam gewijzigd in van Deventer & Co. Na het overlijden in 1884 werd van Deventer opgevolgd door 2 zoons. Een van deze zoons richtte een eigen glasfabriek op 'de Schie' aan de Buitenhavenweg 146, letterlijk en figuurlijk gescheiden van de bestaande fabriek door een hoge muur. In die tijd ging alles verrassend snel. Oprichtingsacte 23 juli 1897, de eerste flessen werden geblazen op 15 november 1897.
Commissarissen waren A.M. de Kuyper, P. Loopuyt en S.A. Maas. En deze heren waren niet de enige distillateurs betrokken bij de oprichting van de glasfabrieken. J.J. Melchers kwam in 1905 met een eigen glasfabriek aan de Noordvestsingel.
Door R.J. Kleypool en T.A.J. Zoetmuller werd in 1912 'De Bataaf' opgericht, locatie 's Gravenlandse polder. Van deze fabriek is bekend dat zij te groot was opgezet en eigenlijk nooit goed op dreef is gekomen. Er waren banden met glasfabriek 'De Struisvogel' te Nieuwerkerk a.d. lJssel. Van 2 fabrieken van distillateurs is bekend dat zij zijn opgericht na conflicten over hoge prijzen met het reeds genoemde kartel: Hasekamp (Havendijk) en H. Jansen (Noordvestsingel).
Volgens het verhaal kreeg Jansen een brief onder ogen van een glasfabriek aan een collega exporteur, die ook zelf in de glasfabriek zat. En deze betaalde minder voor de flessen! De glasfabriek van Jansen heette dan ook 'Uto' (Uit Tegenweer Opgericht).
Het is bekend dat, en we gaan weer even een stukje in de tijd terug, ook Duitsland kelderflessen maakte. En waarschijnlijk werd in Engeland en Noord-Amerika ook dit type gemaakt. Naar Noord- Amerika, een van de grootste afnemers van jenever, werd enorm veel op fust geleverd. Na 1860-1865 stagneerde dit door binnenlandse moeilijkheden. En omdat vanaf die tijd juist ook verzending in kelders toenam, werd het aantal kuipers in Schiedam kleiner. De eerste kistenfabriek wordt in 1863 vermeld.
Overigens is het opvallend dat ruim 40 jaar voordat een Schiedamse distillateur een eigen glasfabriek had, al in 1861 van Hoytema & Co. te Culemborg zijn eigen flessen maakte. Van Hoytema was een van de grootste jeneverexporteurs van Nederland. In het curieuze boekje uit 1883 'Hollands and Holland' verhaalt een Engelsman van zijn tocht langs Nederlandse jeneverstokers. Zo komt hij ook bij Blankenheym & Nolet te Rotterdam, waar men hem vertelt over de eigen glasfabriek te Schiedam. Over de fabriek is niets bekend maar misschien hadden Blankenheym en Nolet een belang in de oudste glasfabriek te Schiedam.
Denk niet dat er alleen maar kelderflessen werden gemaakt. Uto leverde whiskyflessen aan Engeland tot in 1916 Duitsland verklaarde dit als contrabande te zien. Uto heeft ook een oven voor kristalglas gehad. Na de 1e wereldoorlog toen de jeneverexport niet meer werd wat het geweest was en er een algemene crisis uitbrak in 1921, zijn in korte tijd alle glasfabrieken verdwenen, op één na: Maar de hoofdoorzaak, naast de conjuncturele schommelingen was toch wel de technische ontwikkeling.
De chronologische lijst die nu volgt is gebaseerd op een artikelserie van J. de Pater,
aangevuld met gegevens uit de verslagen van de Kamer van Koophandel.
1854 Eerste glasfabriek onder de naam Jacobus Sirks & Co Buitenhavenweg 122 ('Oude Hut').
1872 Naam wordt: Van Deventer & Co.
1884 Directeur A.M.F. van Deventer overlijdt en wordt opgevolgd door 2 zoons.
1886 Tweede hut gebouwd onder de naam 'Groenzaak'.
1897 N.V. Glasfabriek 'de Schie' opgericht. Buitenhavenweg 146. De hut heet 'Oude Schie'.
1899 Tweede hut van 'de Schie' gebouwd nl. 'De Oranjeboom'
1900 C.A van Deventer (van 'de Schie') overlijdt en wordt opgevolgd door zijn zoon A.M.F. van Deventer.
1902 Derde hut van 'de Schie' gebouw: 'De Palmboom'.
1905 Distilleerderij JJ. Melchers Wz bouwt een glasfabriek.
1906 Firma Van Deventer & Co. omgezet in N.V. Van Deventer's Glasfabrieken.
1907 Vierde hut van 'de Schie' gebouwd: 'De Balletent'.
1907 N.V. Van Deventer wijzigt weer zijn naam: N.V. Van Deventer's Glasfabrieken Schiedam-Delft.
1909 Glasfabriek 'Uto' der N.V. Ned. Distilleerderij en Flessenfabriek v.h. Herman Jansen gesticht.
1910 Melchers bouwt de 2e hut.
1911 Uto neemt 2e oven in gebruik.
1913 'De Schie' bouwt machinale flessenfabriek met 2 Owens machines. Distillateur W. Hasekamp & Co. bouwt een glasfabriek. Glasfabriek 'De Bataaf' neemt glasfabriek in gebruik.
1914 Uto neemt 3e oven in gebruik. 'De Bataaf ligt stil.
1916 'De Bataaf' begint weer onregelmatig te werken.
w.o. I Toen de 1e wereldoorlog uitbrak werden de meeste fabrieken stopgezet; één was al stop gezet. De fabrieken krijgen te kampen met brandstofgebrek. Ook sommige grondstoffen zijn moeilijk te krijgen, zodat men op een andere kwaliteit glas moet overgaan. Bovendien stagneert de afzet van de traditionele produkten.
1919 Uitbreiding Uto door bijplaatsing oven voor kristalglas.
1920 Hasekamp bouwt 2e hut. A.M.F. van Deventer overlijdt (glasfabriek'de Schie'). Na september krimpen alle bedrijven in, 'De Bataaf buiten bedrijf
1921 Eind 1921 was alleen 'de Schie' nog in bedrijf met beperkte produktie.
1922 De eerste hut van 'de Schie' brandt af en wordt herbouwd. Alleen Uto en'De Schie' gedeelte van het jaar in gebruik.
1923 Combinatie van 'de Schie' met de N.V. Ver. Glasfabrieken 'LeerdamVlaardingen' onder de naam 'Verenigde Glasfabrieken' (V.G.) De oude Ver. Glasfabrieken hadden in 1912 een van de bestaande Leerdamse glasfabrieken (de Zwartglasfabriek) overgenomen en hun naam gewijzigd. In feite kwam dus in 1923 de oude naam weer terug. Het hoofdkantoor kwam ook in Schiedam. Eigenlijk moest 'de Schie' met zwaar verlies liquideren. Alle handovens zijn buiten bedrijf-produktie beperkt tot 40% capaciteit. Alle andere glasfabrieken, behalve Uto, zijn het hele jaar buiten bedrijf.
1924 Het bedrijf der V.G. te Vlaardingen stop gezet.
1926 N.V.vanDeventer Glasfabrieken Schiedam-Delft worden in feite door de V.G. overgenomen.
J. de Pater plaatste in 1908 bij Melchers de tweede oven en in 1910 de derde, terwijl de Kamer van Koophandel in 1910 de tweede meldt. De waarheid zal wel niet in het midden liggen.
Aan de eerste bruikbare volautomatische flessenmachine is de naam Owens verbonden. Michael Joseph Owens werd in 1859 geboren in West Virginia (V.S.). Op 10-jarige leeftijd ging hij al werken in een glasfabriek. Kinderarbeid, ook 's nachts, was heel gewoon in die tijd. Ons kinderwetje van Houten is ook pas van 1874. Owens had weinig scholing, maar wel veel talent. Hij klom snel op en als bedrijfsleider kreeg hij meer tijd voor ontwikkeling en zo kreeg hij in 1894 de eerste patenten. Vele zouden nog volgen. Tesamen met zijn sponsor E.D. Libbey richtte hij in 1895 de Toledo Glass Co. op, waarin alle patentrechten waren ondergebracht. Langzamerhand ging Owens zich geheel toeleggen op de ontwikkeling van automatische fiessenmachines, waarvoor in 1903 de 'Owens Bottle Machine Co.' werd opgericht. In 1905 kwam de eerste Owens machine op de markt. Veel succes, in 1907 waren in Amerika de loonkosten voor bierfiessen gedaald van $ 1.50 per gros tot 10 dollarcent. En dit werd commercieel geheel uitgebuit. De Amerikanen nodigden een grote Duitse fliessenverbruiker, Appolinaris, uit om eens een kijkje te nemen. Zij maakten een overeenkomst om tegen een groot bedrag de Owens machine te gebruiken. In allerijl vormden toen in Duitsland grote fabrieken een combinatie om voor Europa het gebruiksrecht in handen te krijgen en dit aan landelijke syndicaten over te doen. Het in 1907 gevormde 'Europaischer Verband der Flaschenfabriken Gesellschaft' kocht het patentrecht voor 12 miljoen mark. In Nederland kwam de 'Ned. bond flesschenfabrieken', Productiecapaciteit 79,5 miljoen, buiten syndicaat 36 miljoen. Voor Duitsland bijvoorbeeld zijn deze getallen 525 in en 9,5 miljoen buiten syndicaat. Engeland 301 en 18 miljoen.
Men begreep dat zonder enige zelfbeperking er grote concurrentie en arbeidscrisissen zouden ontstaan. De Owens machine immers deed het werk van bijna 100 arbeiders.
De fabrikanten maakten afspraken om de patentrechten gezamelijk op te brengen. Er kwamen landelijke kartels met verkoopsprijzen. In Nederland zouden tot 1919 (tot zo lang golden de patenten) niet meer dan 8 machines komen, alleen voor de leden.
Bovendien zouden deze 8 machines maar de eerste 3 jaar 30%, dan 3 jaar 40% en vervolgens tot 50% van de totale produktie voor hun rekening nemen. Er waren in 1912 gedurende drie maanden grote stakingen geweest tot afschaffing van nachtarbeid. Mede hierdoor kwamen binnen enkele maanden de 8 machines. In 1913 waren zij geplaatst en wel te Delft de eerste, daama nog twee, Leerdam (twee), 'de Schie' (twee) en een bij Bottle works Zwijndrecht.
Vlak na Owens kwamen nog meer systemen op de markt, waarvan vele helemaal niet voldeden. 'Type na type volgden nu elkandersnel op in een koortsige patentenjacht', aldus een der auteurs. Er werden ook wel patenten opgekocht door Owens, als zij bedreigend waren voor de eigen positie.
In vroeger eeuwen hadden de glasblazers dikwijls een geïsoleerd en zwervend bestaan. Veel glasblazersfamilies, dikwijls oorspronkelijk uit Duitsland, woonden bij de hut, hadden relatief weinig contact met 'de anderen' en huwden veel onder elkaar. Vandaar dat in zo veel termen nog de Duitse oorsprong te herkennen is. Een hut (Hütte) is niets anders dan de oven en wat daar al zoal bijhoorde. Het was ook de gewoonte dat de fabrikant voor woonruimte zorgde.
Toen de eerste glasfabriek in Schiedam werd opgericht kwamen er op het terrein ook 12 woningen. Voorts werd in 1854 door de gemeente Schiedam een plan ontworpen voor een aantal arbeiderswoningen aan de Buitenhavenweg: 'Nieuwsticht'. Huren voor een dubbele woning (bestemd voor de blazers) f 1,50/week; enkele woning (voor stellers en halve blazers) f 1,25.
Nu kreeg een blazer een vergoeding van f 1,50 en woonde dus gratis. Een steller kreeg een woningvergoeding van f 1,--. Nu was het gewoonte dat de steller: (werkend tegen vast loon en premie) van de blazer een 'fooi' kreeg en deze kan wel eensf 0,25 zijn geweest. Wat kunnen toch merkwaardige gewoonten groeien! De lonen waren vrij hoog in vergelijking met andere industrieen. In 1874 meldden B en W van Schiedam aan de Commissaris des Konings o.a. een flessenfabriek, jaarproductie 2 miljoen flessen, brandstof/steenkool. Weeklonen volwassenen f 8 - f 24, voor jongens f 1 tot f 2,50. Aantal werklieden 82.
Over 1912 zijn ook enkele getallen bekend van Van Deventer, die dan een fabriek heeft in Delft (700 man) en Schiedam (350 man). Produktie per dag 100.000 flessen; per jaar 30 miljoen. Een groepje arbeiders verdiende samen f 50 - f 55 per week (stukloon). Hiervan krijgt de blazer 60%, de steller 30% en de aanvanger 10%.
Daarbij krijgt de aanvanger nog 5%, door de fabriek te betalen. De indrager wordt door de fabriek betaald. Deze 4 mensen zijn in de oude handbedrijven direkt aan de werkstee betrokken bij de produktie.
Een oven heeft, afhankelijk van de grootte 6 of meer werksteeën.
Het was een hard bestaan. Door de uitstralende hitte kregen sommige blazers roodgeblakerde wangen, voorhoofd en oogleden, de 'brandbakkes'. Ook kwam staar op de ogen voor.
De vingers kregen wel de zo geheten 'waterrot' die ontstaat door het bevochtigen van vingers en handen in vuil water om deze te koelen op de plaats waar de pijp wordt vastgehouden. Lange dagen voor de gloeiend hete oven. Het leeftijd gemiddelde lag dan ook beneden de 50 jaar. Voor ons onvoorstelbaar, deze toestanden en daar kwam slechts langzaam verandering in.
In de Arbeidswet van 1889, in feite een uitbreiding van de wet van 1874, mochten vrouwen en jeugdige personen (12-15 jaar) maximaal 11 uur per dag werken en niet op zondag en 's nachts. Dit gold alleen voor fabrieksarbeid en de controle op de uitvoering van deze wet werd verbeterd.
In 1911 werd deze wet herzien en mochten vrouwen en jeugdigen (13-16jr.) 10 uur per dag of 58 uur per week werken.
Inmiddels bood de Veiligheidswet 1895 mogelijkheden om voorschriften te maken voor mensen die bij de ovens werkten. Natuurlijk klaagde de industrie hierover en aangezien ongeveer een derde van het personeel 'jongen' is, was het praktisch onmogelijk om continu te draaien. 'Leerdam' besteedde 0,5 miljoen gulden voor noodzakelijke veranderingen en uitbreidingen en de nachtarbeid was in 1913 afgeschaft. In 1919 kwam er weer een nieuwe arbeidswet met (voor het eerst ook voor mannen) een beperking van de arbeidsduur van 8 uur per dag en 45 uur per week. Maar er traden moeilijke tijden aan vanaf eind 1920. De vraag naar flessen nam enorm af, en als er vraag was werd daar grotendeels in voorzien door import uit Duitsland en Tsjechoslowakije.
De lonen werden in 1921, in overleg met werknemersorganisaties, bij 'de Schie' verlaagd met 15% en de werktijd tijdelijk verlengd tot 51 uur. Oogluikend werd toegestaan dat ook de 'jongens' (onder de 17 jaar) evenals de volwassenen tot 11 uur 's avonds werkten. De overheid volgde, men was te vroeg geweest. De arbeidstijden van 1919 bleken niet haalbaar. In 1921 werden de arbeidstijden weer, in aanpassing aan andere Europese landen, 81/2 uur per dag en 48 uur per week.
Veel mensen vonden hun bestaan in de glasindustrie. In het verslag van de Kamer van Koophandel van 1923 staat dat 'in vol bedrijf' bij 'de Schie' 900 arbeiders werkten (en per jaar 30 miljoen fiessen maakten) en in de 5 andere fabrieken 3500 mensen. Dit lijkt meer op een soort potentiële capaciteits-aanduiding, want zoals we inmiddels weten, sommige fabrieken stonden al jaren stil.
Het is de vraag of alle 6 wel eens gelijktijdig in vol bedrijf gedraaid hadden en of daar dan wel mensen genoeg voor waren.
In ieder geval, er waren veel glaswerkers werkloos. Een reëler getal lijkt dan ook dat van 1930 toen alleen de voormalige 'de Schie' nog bestond met nl. 526 arbeiders.
'De felle vuren der glasblazerijen omkringden haar in een krans van helsche rozen. Bij vallende avond bekleedde zij zich met een diepe gloed van monumentaliteit.' Op een wat andere wijze dan mr. F. Bordewijk in 'Verbrande Erven' verwoordde laten wij hier wat herinneringen volgen (sterk bekort) van enkele mensen van de vloer en uit andere kring. Indertijd verschenen in het personeelsblad der V.G. Zij belichten nog enige aspecten die nog niet aan de orde zijn geweest.
1904, Glasfabriek 'de Schie', 5 uur in de morgen einde werktijd van de nachtploeg komt in zicht.
De indrager Jaap van Leeuwen krijgt opdracht 'de Emmer' te halen. En Jaap spoedt zich dan met 'de Emmer' en 2 sigaren naar de branderij in de Bakkerstraat. Onder het goedkeurend oog van de meesterknecht wordt de emmer gevuld. Moutwijn! Snel terug, waar de mensen hun koffiemokken al hebben omgespoeld. In een mum is de emmer leeg!
Als de dagploeg aangekomen is gaan velen nog naar de 'Tent' van Hein Breukelman aan de Buitenhavenweg.
Woensdag is het immers loon beuren en dan wordt de schuld wel voldaan.
Er is ook een verhaal van een commissaris die, met een zuinig mondje, vroeg of er eigenlijk wel een portier nodig was. De directie vond van wel en meldt dat 'een dergelijkpersoon, welke buitendien aan de Vennootschap slechts weinig kost, aangezien deze voornamelijk betaald wordt uit het overschot op de bierleveranties aan de werknemers' wel nuttig was. Dit was geen verhaal van een glasblazer, want glasblazers kwamen niet op zo'n vergadering.
Nu wel een herinnering van een oud glasblazer, J.J.S., geboren 1890 'op de Rotterdamse Hut' van de fa. Hoffmann en afstammeling uit een geslacht dat sinds 1647 in de glasblazerijen werkzaam was.
Deze vertelt dan dat de koeien in de polder Oud Mathenesse plotseling vermagerden en minder melk gaven. Er werd onderzoek gedaan en proefkoeien, in de polder geplaatst, vertoonden dezelfde verschijnselen. De directie van 'de Schie' kreeg opdracht de schoorstenen van 30 m op 60 m te brengen. De klachten verdwenen.
Het is merkwaardig. Schiedam wordt natuurlijk wel geassocieerd met flessen maar dan alleen om de inhoud. Dat hier veel glasfabrieken zijn geweest, dat leeft niet meer onder de mensen. Een deel van deze fabrieken kan beschouwd worden als reactie op het Kartel dat de produktie beperkte en hogere prijzen rekende. En die hogere prijzen waren voor een deel juist nodig voor die fabrieken om zich in te kopen in moderne technieken en waar niet-kartel-leden geen toegang tot hadden zolang de patentrechten golden. Van de 2e hut van Hasekamp is bekend dat deze met een vol automatisch systeem werkte (waar dus geen glasblazers meer aan te pas kwamen) maar men was toch niet tevreden over de kwaliteit van de flessen. Ook Uto had geen succes met een machinaal systeem.
De concurrentie was en bleef groot. Van de Vlaardingse fabriek is wel een berekening gemaakt van de kostprijs in 1904, vóór de automatiseringsgolf. Deze kwam op 3,47 cent per fles en hiervoor ontving zij 3,95 cent per fles inclusief verzendkosten. Men moest dus een aardige omzet maken.
In Schiedam zijn nog wel gebouwen aan te wijzen die vroeger iets met de glasindustrie te maken hebben gehad. Maar zo'n merkwaardige oude glashut, helemaal bepaald door de kegelvormige oven waarvan het dak in een schoorsteen eindigt is niet meer te bekennen. Niet zo vreemd overigens. Tenslotte is ook van de paar honderd branderijen geen enkel interieur bewaard.
> Startpagina > Historische Vereniging Schiedam > Het tijdschrift Scyedam > Overzicht van de opgenomen artikelen uit het blad 'Scyedam' |