logo Historische Vereniging Schiedam
> Startpagina > De Geschiedenis van Schiedam > Cultuur, Onderwijs, Sport en Recreatie > Cultuur

Het Schiedams


Cultuur


Het Schiedams

Schiedamse woorden en uitdrukkingen

Paul Feelders schrijft hierover in SCYEDAM van maart 1991 onder meer:

Tot in de dertigerjaren van deze eeuw werd door een deel van de Schiedamse bevolking een dialect gesproken. De arbeiders, niet de welgestelden, spraken met elkaar in een taaltje, dat we Schiedams noemen. De rijken konden dit taaltje echter heel goed verstaan! Maar in de branderij, de mouterij, de gistpakhuizen en bij het zakkendragersgilde, dáár was het dialect te horen.

BRONNEN
Het is jammer dat er in het verleden vrijwel geen aandacht aan het Schiedams is besteed, zodat veel informatie over ons dialect voorgoed verloren is.
Wat is er nog van het Schiedams over? Hoe heeft het geklonken?
Aan het eind van de vorige eeuw, in 1882, verschenen een tweetal verhalen in de Schiedamse tongval in een boekwerk vol met andere verhalen in allerlei dialecten:
'Een praatje over alles en niets', en 'De brandersknecht'.
Het verhaal van de brandersknecht is elders in dit nummer afgedrukt, de andere vertelling, die een gesprek tussen twee Schiedammers tijdens een wandelingetje door Schiedam als inhoud heeft, zal in een van de volgende nummers van Schiedam worden opgenomen.
De samenstellers van het boek, de gebroeders Leopold geven geen bronvermelding. Het verhaal van de branders knecht bevat geen schrijversnaam, het eerste verhaal eindigt met de letters 's Gravenhage en Snel. Wie is dit geweest? Mogelijk was dit de hoofdonderwijzer F. Snel, die volgens de 'Schiedamse Courant' van 17 mei en 15 juni van 1867 naar Den Haag is verhuisd.

Gelukkig zijn er een aantal schrijvers die in hun boeken stukjes Schiedams gestopt hebben. Juriaan Zoetmulder in de tweedelige roman Het gezin van Herman Leyter, Henri Hartog in een aantal verhalen van zijn bundel Sjofelen, Ferdinand Bordewijk in Verbrande erven (in zijn bundel Bij gaslicht), Ary Prins in zijn verhaal Een buitenkansje (in de verhalenbundel Uit het leven), Jan van Noortwijk in zijn roman 'T intense verlangen en Daan van der Zee in De brandende stad). Zij hebben allen in Schiedam gewoond, vaak tussen de arbeiders en hebben het dialect goed gekend.

Hoe de klank van het Schiedamse dialect geweest is, daar kunnen we ons slechts een voorstelling van maken: er zijn geen bandopnamen van het Schiedams, zelfs niet op het Dialectenbureau te Amsterdam (in tegenstelling tot bijvoorbeeld het Vlaardings en het Rotterdams).

SCHIEDAMSE SPRAAKKUNST
Een dialect kenmerkt zich door een eigen grammatica en woordenschat.
Over de Schiedamse woordenschat zal ik straks wat vertellen, maar nu eerst de spraakkunst.

H
Allereerst is er de 'h'. De 'h 'werd in het Schiedams weggelaten als hij er moest staan en uitgesproken wanneer hij er niet diende te zijn.
Ik herinner mij nog goed dat onze buurvrouw tijdens het kaartspel kon zeggen: 'Ik eb vier hazen'.
Voor vele Schiedammers klinkt het zinnetje 'n 'ondje in 'n 'okje met 'ooi bekend in de oren.
Een ander minder bekend voorbeeld is dat van die Schiedamse treinconducteur:
Als de trein Den Haag naderde, riep hij: 'Den Aag Den Aag..'. Toen men hem er eens op attent maakte dat hij de 'h' vergat, antwoordde hij laconiek: 'Die komt er in Hamsterdam weer bij'

DE
Een ander typisch kenmerk van het Schiedams was het gebruik van het lidwoord 'de' vóór eigennamen.
Dit gebeurde bijvoorbeeld bij voornamen: '(H)a. de Jan '(H)a de Mien'. Maar men gebruikte het ook bij afgekorte familienaam: 'De Goof (Govaart), 'De Keem is ziek' (Kemenade), 'De Juf (Juffermans), 'De Rens is geslaagd' (Rensman), 'De Eins' (Heinsbroek).
Ook de tegenstelling oude -jonge kon men er in weergeven: 'De kleine Goof. Men zette er in enkele gevallen zelfs een voornaam voor: 'Piet de (H)eins' Piet Heinsbroek, een zoon van 'De (H)eins'.
Dit lidwoord treffen we ook aan bij vele Schiedamse bijnamen: 'Daar hebbie De Rooie' of: 'Pas op, daar is De Neus,'
Op andere typische Schiedamse bijnamen zal ik straks nog terugkomen.

UI EN IJ/EI
In het verhaal van de brandersknecht is te zien dat de 'ui'en 'oi' wordt uitgesproken
('loi, tois, schoin) en de 'ij/ei' als 'ai' ('branderai', 'aizere', 'kaike').

IK LOOPT
Opvallend is vervolgens de paragogische t, dat wil zeggen een t die wordt toegevoegd.
We zien dit heel vaak gebeuren bij de eerste persoon enkelvoud van de tegenwoordige tijd: 'ik gaat, ik doet'.
Maar ook bij namen kwam hij voor: De Wuist' (Wuisman), 'De Rat' (Rademakers).

SCHIEDAMSE BIJNAMEN
Tot zover de spraakkunst.
Hierboven heb ik het al even over de bijnamen gehad.
Op de beurs liepen verscheidene personen rond met de naam Nolet, Beukers, Zoetmulder, Jansen, Meyer enz. Daarom werkte men met voorletters (C.A., I.J.T.) om deze mannen te onderscheiden. Maar velen hadden een bijnaam, zodat iedereen wist wie er bedoeld werd.
Zo was er een brander die buiten Schiedam was gaan wonen en daarom 'Kees heen en weer' genoemd werd.
'Piet de Portemonnaie' was de bijnaam van een zuinig persoon op de moutwijnbeurs. Een fabrikant van jeneverkisijes voor de export (keldertjes) noemde men 'De Kist' en een eigenaar van een koperslagerij 'Koperen David'. Een azijnfabrikant ging met de bijnaam 'De Zuure' door het leven. Dan was er nog een brander die 'Schoppenheer' heette, vanwege zijn gelijkenis met dit kaartspelfiguur. Tegen een nogal dikke brander zei men 'Melassetonnetje', mede door zijn financiële belangstelling in de melasse-spiritusfabriek.
De werklieden kon je onder elkaar de volgende namen horen roepen: 'Roggebeul', 'De Stijle', 'De Aangewaaide', 'De Geknipte', 'De Blikke'.

HET ZAKKENDRAGERSGILDE
Om toegelaten te worden tot het St. Anthoniusgilde moest men 'gedoopt' worden. Dit was pas mogelijk als je eerst een jaar lang 'nood-drager' was geweest. Je moest dan 'een zak kopen', dat wil zeggen dat je voor het lidmaatschap een (vaak vrij hoog) bedrag moest betalen. Tijdens de 'doopplechtigheid' kreeg het nieuwe lid zijn bijnaam. Ieder lid van het gilde had een scheld- of bijnaam. Zo had je bijvoorbeeld 'Broer Hein ', 'Paaslam', 'Rode Kiriki ', 'Sneeuwwitje', 'Liplap', 'De Blauwe', 'De Beer', 'Malie', 'De Gup', 'Het Mariabeeldje', 'Boskat', 'Katuil', 'De Ekster', 'Het Engeltje', 'Brussel', 'De Peur', 'Gudde', 'De Pinkpil', 'De Koekeroe', 'De Kraai' en 'De Omgekeerde'.
Toen iemand zich hiertegen verzette en met een rondje voor de gildeleden in het café van Klaartje van der Horst zijn bijnaam wilde afkopen, moest hij zijn verdere leven de naam van 'De Ongedoopte' meedragen.
Om in aanmerking te komen voor werk moest een zakkendrager met benen werpstenen 'smakken'. Dit dobbelen werd zo genoemd, omdat de stenen zoveel lawaai maakten wanneer zij door de trechter rolden.
Luidde het klokje, dan moesten de zakkendragers binnen zeven minuten in het zak-kendragershuisje zijn. Was de zandloper leeggelopen, dan werd er Aaaf geroepen en mocht er alleen door de op dat moment aanwezige dragers 'met de benen' worden gegooid.
Voor het aantal ogen dat bij 'smakken 'werd gegooid had men ook bijnamen: dubbel zes noemde men 'tweedubbel', tweemaal vijf 'twee kraaiepoten'. Gooide je twee vieren dan heette dat 'twee stoven'. Bij twee drieën riep men: 'twee kattepoten'.Twee tweeën was niets, had je dubbel één dan sprak men van 'twee apen'.

TOPOGRAFIE
Ook Schiedamse buurten en straten kregen hun bij namen: 'Rooie-Koolbuurt', 'Pilobuurt', 'Konijnenbuurt', 'Draaikooi'(waarvan de lokatie niet exact bekend is), 'Verboden Toegang', 'DeTienGeboden ','Diefhoek', 'Bokkeneiland'.
Dit geven van bijnamen gebeurt nog steeds, denk bijvoorbeeld maar eens aan namen als 'Koos de Kapperplein', 'Hongerput', 'Gat van Bolmers' en 'Chinese muur'. Meer over
deze bijnamen kunnen we lezen in het boek 'Van Schie Dam en Schiedam' van W.P. Rook.

In de uitspraak van topografische namen vinden we ook Schiedamse eigenaardigheden. Zo kon je vroeger horen spreken van 'Schossepoort', 'Plantazie', 'Brandurreve','Bersveld'en 'Bersvest' (respectievelijk: Schotse Poort, Plantage, Verbrande Erven, Broersveld en Broersvest).

VOLKSNAMEN
Hoewel zij een belangrijk onderdeel zijn van het Schiedamse dialect zou het te ver gaan hier onze markante figuren en volkstypen uitgebreid te bespreken.
Deze beschrijvingen zouden interessante artikels kunnen opleveren. Ik denk wel dat we snel moeten zijn om de nu nog bekende anekdotes over hen vast te leggen.
Ik beperk mij tot het noemen van enkele namen:
'Half-gaar', Janus Goedvolk', 'Mien de Fik', 'Kees de Kare' (Kees Hersbach), 'Gekke Janus', 'Goris Knijpschaar' (Goris Schipper), 'Poepie of 'Vrouw Degeling', Lien Drol', 'Hein de Poep' (Hein Strijl), 'Blauwe Jan ','Frambozenneus', 'De Bleke Kleermaker', 'De Zevenstap of Stap Allemachtig', 'Poepie Deil' (Kees Deil), 'De Kuup','Dronken Droppie, IJzeren Leen, Mien Blut, Gekke Sien, Jan Schuddebol (Jan Verhappen), Gielsonius , De Neuzenbijter, Moeseline Kee, Kees van der Meer, De Piktol, Opa Bonte en 'Koos de Kapper' (Matthijs Dollee).

ROTTERDAMS
Het lijkt mij zeer onwaarschijnlijk dat het u ooit overkomen is dat iemand tegen u zei dat het wel te horen was dat u uit Schiedam kwam. Maar ongetwijfeld zal men u wel eens gevraagd hebben of u soms uit Rotterdam kwam.
Het is bij een heleboel woorden en uitdrukkingen de grote vraag of we te maken hebben met een typisch Schiedams begrip of dat het toch weer Rotterdams dialect genoemd moet worden.
Dat hier best wel eens fouten gemaakt worden zal ik aan de hand van een voorbeeld toelichten.
Jan Oudenaarden beweert in zijn boekje 'Wat zeggie, azzie val dan leggie!' op verschillende plaatsen dat het woord 'hol' (hellende weg) een Rotterdams woord zou zijn. Maar in Schiedam bestond omstreeks 1260 (dus nog voordat Rotterdam bestond) al een Holsteeg, zodat dit woord waarschijnlijk een van de oudste Schiedamse woorden is!
Er zijn talloze zaken die in het Schiedams, maar ook in het Rotterdams terug te vinden zijn. zoals bijvoorbeeld de 'r' na een lang 'o'of 'o': páreje' (paardje), 'kóreje' (koordje).
Een andere overeenkomst is de 'ie' en in 'hebbie', grappie'.

UNIEK DIALECT?
Tot slot van deze beschouwing enige opmerkingen die misschien wat teleurstellend zijn.
De beschreven kenmerken van het Schiedams zijn niet uniek.
Het weglaten van de 'h' vinden we bijvoorbeeld ook in Vlaardingen, Gouda en grote delen van Zeeland.
Het plaatsen van de 'de' voor eigennamen is ook in Gouda en in Brabant te horen.
De uitspraak van 'ui' als 'oi' en de 'ij/ei' als 'ai' kunnen we ook in veel andere plaatsen in Nederland aantreffen (bijvoorbeeld in Vlaardingen).
Ik heb zoëven al gezegd dat het vaak erg moeilijk is, uit te maken of iets Schiedams of Rotterdams genoemd kan worden.

VOORZICHTIGE LIJST VAN SCHIEDAMSE WOORDEN EN UITDRUKKINGEN
Onderstaande opsomming is een selectie, want bij tal van woorden en uitdrukkingen heb ik mijn twijfels, zodat ik ze nog niet durf op te nemen.
De verzameling bevat veel begrippen die voortgekomen zijn uit de wereld van de brandersknechten en zakkendragers.
Ik noem het een voorlopige lijst, omdat deze opsomming volstrekt onvolledig is: er zullen nog vele hiaten zijn en het is ook goed mogelijk dat een genoemd begrip helemaal geen aanspraak maakt Schiedams genoemd te worden.

AANSMAKKEN, Het verkrijgen van werk door een goede worp met de dobbelstenen (vakterm bij de zakkendragers).

AFSTOKEN, controle van de rijksambtenaar om te kijken of de aangifte van de alcoholopbrengst van een brander juist is. 'Overmaat' en 'ondermaat' werden met een boete bestraft. Men sprak ook wel van 'OFSTOKEN'.

BENEN BIJLEGGEN, De taak die een zakkendrager kreeg opgelegd als hij spijbelde (dat wil zeggen: niet binnen de zeven minuten na het luiden van het klokje aanwezig was voor het dobbelen). Hij mocht enige dagen niet werken en als straf moest hij de dobbelstenen in de handen van de andere zakkendragers leggen als zij om werk gingen dobbelen.

GOOIEN MET DE BENEN, Het dobbelen van de zakkendragers.

BOER(E)BAK, De gegraven houten bak, waar de spoeling in werd gebracht en daar ter beschikking stond voor de boer. De bak bevond zich buiten langs de haven of gracht onder de grond en werd met een luik afgesloten. Vanuit deze bak werd de spoeling door de SPOELINGHAALDER in de SPOELINGSCHOUW of de SPOELINGKIST gepompt.

BOKKEBARETJE, bakkebaardje

BRAND UITHALEN, Het schoonmaken van de ruwketel, wanneer er (bijvoorbeeld door te weinig suiker) een vieze koek op de bodem was ontstaan. Dit vermoeiende karwei geschiedde met behulp van een palster (net van stalen ringen, dat langs de bodem van de ketel werd gewreven).

BROEKPOMP, pomp waarmee de POMPER het water voor de branderij oppompte. Ook wel de IJZEREN JUFFROUW geheten.

DOORSCHIETEN, Het beslag kookte plotseling (door onnauwkeurige behandeling van het vuur onder de ruwketel) en het beslag 'schoot' via de helm (kap van de distilleerketel) in de koelslang.

AAN DEN DRAAD TREKKEN, veel alcohol drinken.

FLAPPIE, flesje met thee dat met het STIKKEZAKKIE werd meegenomen naar het werk.

GISTKLADDER, spottende benaming voor een arbeider in een gistpakhuis, die de verpakking en de expeditie van de gist verzorgde

HAR, Kier (de deur stond op een har.).

HEBBEN, Kreet van de meesterknecht, ten teken dat de brandersknechten een borrel konden komen halen. Deze was door de meesterknecht meestal lekkerder gemaakt door een eigen kruidenmengsel er aan toe te voegen. De knechten dronken uit een glaasje zonder voet. Menig bezoeker zorgde op dit moment 'toevallig' aanwezig te zijn.

HOL, Hellende weg, afrol (Met moeite kwam hij met zijn kar het holletje op). In Schiedam bestond in de 13e eeuw al een Holsteeg!

EEN HOOFFIE PIKKEN, Een wandelingetje naar het Hoofd.

IJZEREN JUFFROUW, zie BROEKPOMP.

KAST, branderij

KELDERTJE. Kistje waarin 12 jeneverflessen passen.

HIJ KAN WEL EEN KIT AAN, uitdrukking, die gebruikt werd om aan te geven dat iemand stevig kon drinken. Een kit is een maat van 10 of 20 liter.

KLADDEREN, Op primitieve manier gisten (zie KLADDERZAK).

KLADDERZAK, 1. Linnen zak met grote mazen. Deze werd gebruikt om het ergste vuil uit de gist te halen.
2. handdoek dweil

OFSTOKEN, zie 'AFSTOKEN'.

OUWETIJER, Brandersknecht. De brandersknechten werden 's morgens op een vaste (oude) tijd door de porder gewekt. De knechts moesten oorspronkelijk om een uur of een beginnen, later is dat ongeveer half drie 's nachts geworden. In deze benaming zit een zekere geringschatting. De kloppers die de 'oude tijers' er uitporden, hadden soms op hun deur staan: 'Hier klopt men de menschen en brandersknechts ook.'

DUN POMPEN, Het beslag dat in de ruwketel achterbleef na de eerste distillatie zonder alcohol liep door een riool naar de onderbak (wijd grondvat achter in de branderij. Daar bezonk het. De dikke spoeling (graan en zemelen) zakte, de dunne spoeling bleef er boven op liggen. De dunne spoeling werd omhoog gepompt naar de bovenbak (wijde ondiepe bak in de buitenlucht ter hoogte van de eerste verdieping van de branderij).

DIK POMPEN, Het pompen van de dikke spoeling naar de BOERBAK

POMPER, Lagere arbeider in de branderij. Zijn taak bestond uit het heen en weer bewegen van een zware ijzeren stang, die vanuit de zoldering naar beneden kwam en onderaan een massief gewicht had. Hij moest deze zwengel van links naar rechts en omgekeerd bewegen, terwijl hij op een houten plank van ongeveer vijf meter lang liep. Ondanks zijn zware arbeid, kreeg hij zeer slecht betaald.

PORDER, Persoon, die tegen een zekere vergoeding (ongeveer een dubbeltje) 's morgens vroeg, door kloppen op de deur, de werklieden wekte. Meestal waren het invalide mannen, maar had een porder veel klanten die op dezelfde tijd gepord moesten worden dan moesten andere gezinsleden (vrouw en kinderen) meehelpen. De avond ervoor werd de opdracht tot kloppen gegeven. De porder noteerde het uur en de naam. Vaste klanten dienden slechts 'oude tijd' (dezelfde tijd als gisteren) te zeggen. In plaats van porder werd ook van klopper gesproken.

PORSEN, Persen van de gist. De gist werd in dikke (linnen) zakken gedaan en onder de gistpers drooggeperst.

RIDDERTJE LEGGEN, de school verzuimen, spijbelen.

SCHOER, schouder.

SCHOE(R)MANTEL, schoudermantel. Mantel zonder mouwen die men om de schouder slaat.

SJORREN, Het moerbeslag toevoegen aan het hoofdbeslag. Hierbij werd het gistende moe(de)rkuipje (kleine bak van 9 à 10 hl, waarin het gist ongeveer 48 uur stond te gisten) overgebracht naar de beslagbakken. Dit kuipje moest tot boven de beslagbakken gesleept worden. Normaal moest dit door enige knechts gesleept worden, maar ene George (Sjors) knapte dit karwei alleen wel even op. Zo zou sjorren ontstaan zijn. Anderen zeggen echter dat het van het Franse werkwoord 'charger' (overladen) is afgeleid.

DOEN VAN EEN SMAK, dobbelen van de zakkendragers om te bepalen of ze mee mochten doen bij een karweitje.

SMAKKEN, Het gooien met de dobbelstenen door de zakkendragers. Dit werd smakken genoemd vanwege het lawaai dat het gooien veroorzaakte. De stenen werden in een koperen trechter gegooid. Zij kwamen zo terecht in de smakbak, waar een smakblok lag dat het geluid waarmee de stenen vielen verzachtte en de stenen beter verspreidde.

SPOELINGHALERS/HAALDERS, Boerenknechts, die elke morgen per SPOELINGSCHOUW of SPOELINGKIST de spoeling bij de branderijen kwamen halen.

SPOELINGKIST, Vierwielig voertuig, waarmee de spoeling van de branderijen naar de boeren werd vervoerd.

SPOELINGSCHOUW, Schuit, waarmee de spoeling werd opgehaald bij de branderijen om vervolgens naar de boeren te worden gebracht.

VAN HET SPOOR NAAR HET HOOFD, Een zondagse wandeling van het spoor door of langs de Plantage naar het Hoofd (en omgekeerd).

STIKKEZAKKIE, broodzakje (dat samen met het FLAPPIE mee naar het werk werd genomen).

STOKEN, Het in bedrijf zijn van de branderij (zie UITSTOKEN).

STUKKENROLLERS, Arbeiders die jenever- en moutwijnfusten her en der door de stad transporteerden. Zij gebruikten hierbij een houten hoepel.

TONNERS, Speciale zakkendragers, die het graan vanuit houten tonnen met een bepaalde inhoudsmaat in de zakken schepten.

AAN Z'N TREK KOMEN, Aan de kost komen, goed terecht komen, zich weten te redden. Dit is een typische Schiedamse uitdrukking voortkomend uit de branderij. Trek is het aantal liters gedistilleerd, dat de brander uit een hoeveelheid meel (220 kilo = 1 bak) stookt, met andere woorden de alcoholopbrengst van het beslag. De minimum trek was wettelijk vastgesteld (de bij de wet geoorloofde speling bedroeg 6,5%). De brander paste wel op dat hij 'aan zijn trek kwam', dat hij haalde wat hij halen moest. Onjuiste aangifte werd bestraft (zie afstoken).

UITSTOKEN. Stilzetten. buiten bedrijf stellen van een branderij.

VERMIS, Het verlies van drank door bewerking, vervoer, opslaan, morsen en lekkage.
VORS PORSEN, Droogpersen van de gist, die dezelfde dag nog geschept was.

VUREN DEKKEN, As op het vuur gooien voordat men 's avonds de branderij verliet.

KOUD VUUR LEGGEN, De takkenbossen, krullen enz. onder de ketels in de branderij 's avonds of op zaterdag klaar leggen, zodat men 's morgens of op maandag het vuur onmiddellijk kon aansteken.

WEDEVROUW, Weduwe.

EEN ZAK KOPEN, Zich inkopen in het gilde der zakkendragers (hier werden prijzen van fl 100,-- tot fl 250,-- of meer voor neergelegd).

ZIJN ZAK VERKOPEN, Het zich uitkopen van een lid van het gilde der zakkendragers (aan bijvoorbeeld een noodhulp).

ZES OF ZEVEN BAK STOKEN, Werd gezegd van iemand die het erg heet had en rood van de hitte was. Deze uitdrukking schijnt alleen in Schiedam gebruikt te zijn en is te vergelijken met: hij heeft een kop als een boei.


Literatuur

  1. F. Bordewijk - Bij gaslicht. 4e dr. Amsterdam 1975. Oorspr. dr. 1947.
  2. W. Govaart - 'Nogmaals: 'DE' voor eigennamen'. In: Ntg 111917), 192-194.
  3. W. Govaart - iets over de Schiedamse branderij-taal'. In: Tijdschnft voor Taal en Letteren 6 (1918), 73-80.
  4. H. Hartog - Sjofelen. Rotterdam 1904.
  5. C. Hoek- 'Schiedam. Een historisch-archeologisch stadsonderzoek'. In: Holland 7 (1975), 89-195.
  6. Th. de Jager - 'Het 'Brabantse' DE in Zuid-Holland'. In: Ntg 11(1917), 143.
  7. C. Kramers - De moutwijnindustne te Schiedam. Amsterdam (1945/46).
  8. Joh. A. en L. Leopold - Van Schelde tot Weichsel: Nederduitsche dialecten in dicht en ondicht. Groningen1882, 2 dln.
  9. P.J. Meertens en B. Wander - Bibliografie der dialecten van Nederland, 1800-1950. Amsterdam 1958.
  10. G.L. Meijer - Het levend verleden van Schiedam. Autobiografie van de branderstad. Zaltbommel 1981.
  11. F. Noortwijk - 't Intense verlangen. Roman in twee delen. Aalten 1949.
  12. J. Oudenaarden - Wat zeggie? Azzie val dan leggie! Utrecht, enz. 1984.
  13. A. Prins - Uit het leven. Utrecht 1983. Oorspr. dr. Amsterdam 1925.
  14. W.P. Rook - Van Schie Dam en Schiedam. Schiedam 1989.
  15. Woordenboek der Nederlandsche Taal. Bew. door M. de Vries. L A. te Winkel e.a. 's-Gravenhage enz., 1882-...
  16. D.v.d. Zee - De brandende stad. Schiedam 1930.
  17. A.J. Zoetmulder - Het gezin van Herman Leeter. 2 dln. 1 Nieuwe wegen, II Naar het einde. Amsterdam 1915.
  18. Diverse artikelen uit de Schiedamsche Courant, de Nieuwe Schiedamsche Courant en De Schiedamse Gemeenschap.

Trefwoorden



> Startpagina > De Geschiedenis van Schiedam > Cultuur, Onderwijs, Sport en Recreatie > Cultuur